Bedrijven die fossiele brandstoffen aan Nederlands vervoer1 leveren, zijn verplicht om elk jaar een bepaald aandeel daarvan te vervangen door hernieuwbare energie. Daarmee wordt de CO2-uitstoot van vervoersbrandstoffen verminderd en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verkleind. Hieronder vindt u de belangrijkste resultaten van deze opgaven over het jaar 20222. Meer informatie verschijnt in de uitgebreidere rapportage die naar verwachting in juli gepubliceerd wordt.
Hernieuwbare energie voor vervoer in Nederland in 2022
Bedrijven die benzine en diesel leveren aan vervoersbestemmingen moeten een jaarlijks toenemend aandeel hernieuwbare energie leveren. Dit heet de jaarverplichting. De jaarverplichting in 2022 bedroeg 17,9% van de totale energie-inhoud van de geleverde benzine en diesel. Bedrijven moeten dus 17,9% van hun geleverde benzine en diesel voor vervoer laten bestaan uit hernieuwbare energie.
Het volume aan geleverde benzine en diesel ligt nog niet op het niveau van vóór corona (2019), maar het volume lag in 2022 wel ruim 3% hoger dan in 2021. De gezamenlijke jaarverplichting bedroeg in 2022 ruim 74,4 miljoen HBE’s, dit is ruim 4 miljoen meer dan in 2021. Dit betekent dat er 74,4 miljoen gigajoule (GJ) aan hernieuwbare energie moest worden geleverd. In de praktijk ligt dit volume lager, omdat een deel van de hernieuwbare energie dubbel geteld kan worden.
Net als in voorgaande jaren bestond het overgrote deel van de geleverde hernieuwbare energie in 2022 uit vloeibare biobrandstoffen. Dieselvervangende biobrandstoffen vormden met 75,0% het grootste aandeel, gevolgd door benzinevervangende biobrandstoffen met 18,3%. De resterende 6,8% betrof hernieuwbare elektriciteit en biogas*. Het aantal inboekers van elektriciteit is in 2022 flink toegenomen. Het aandeel van elektriciteit op de totale hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie is met 2,7% echter nog steeds beperkt. Verder is het aandeel hernieuwbare energie dat werd geleverd aan zeevaart in 2022 gestegen naar ongeveer een derde.
| * De percentages zijn bepaald op basis van berekende energie-inhoud, dus met dubbeltelling en andere rekenfactoren. De scheepvaartbrandstoffen en kerosine zijn gevoegd bij de dieselvervangende biobrandstoffen. Bio-LNG is meegeteld bij biogas. |
Beeld: NEa
Beeld: NEa
Het overgrote deel van de biobrandstoffen wordt gemaakt van grondstoffen uit afvalstromen: in 2022 bedroeg het aandeel 87%, ten opzichte van 85% in 2021. De energie-inhoud van biobrandstoffen uit afval telt dubbel mee voor het behalen van de doelstelling en biedt een belangrijke prikkel om biobrandstoffen uit afval in te zetten. Naast afval worden biobrandstoffen ook gemaakt van gewassen (13%), in 2022 met name maïs en suikerriet.
Gebruikt frituurvet is nog steeds de grondstof met het grootste aandeel, maar is sterk afgenomen ten opzichte van vorig jaar (van 43,6% naar 27,6%). In plaats van gebruikt frituurvet is in 2022 veel inzet van putvetten en flotatieslib geweest (gestegen van 7,8% in 2021, naar 26,2% in 2022) en is ook het aandeel van Cashew Nut Shell Liquid (CNSL)* flink toegenomen. Deze ontwikkeling komt met name door de sterk toegenomen inzet van biobrandstof in de zeevaart.
| * Restproduct bij de productie van cashewnoten |
Beeld: NEa
Inzet bijlage IXb biobrandstoffen in 2022
Vanaf 2022 geldt een nieuwe limiet van 10% voor biobrandstoffen uit gebruikt frituurvet en dierlijk vet. De inzet van deze biobrandstoffen is Europees begrensd om geavanceerde biobrandstoffen en andere vormen van hernieuwbare energie te stimuleren. Met een inzet van 7% is ruimschoots onder de limiet gebleven. Sinds 2021 is er al een daling in het aandeel gebruikte vetten en oliën te zien, met name omdat ze vanaf dat jaar niet meer ingeboekt mochten worden voor zeevaartleveringen.
Inzet geavanceerde biobrandstoffen in 2022
Sinds 2018 geldt er een minimum doelstelling voor het leveren van geavanceerde biobrandstoffen om het gebruik ervan te stimuleren. Vanaf 2021 mogen voor de bestemming zeevaart alleen geavanceerde biobrandstoffen ingeboekt worden. Zeevaartleveringen zijn in 2022 sterk gegroeid en maakten een substantieel (ongeveer een derde) deel uit van de biobrandstofleveringen. Dit betekent een grote toename van de inzet van geavanceerde brandstoffen met bestemming zeevaart. De doelstelling voor 2022 was een aandeel geavanceerde biobrandstof van minimaal 1,8% van alle benzine- en dieselleveringen; met een inzet van 10,7% is deze ruimschoots behaald.
Inzet conventionele biobrandstoffen in 2022
Voor het gebruik van biobrandstoffen die gemaakt zijn van voedsel- en voedergewassen (conventionele biobrandstoffen), geldt juist een limiet. Op deze manier wordt de inzet van gewassen voor de productie van biobrandstoffen ontmoedigd. De Nederlandse limiet voor 2022 bedroeg 1,4% ten opzichte van alle benzine- en dieselleveringen. Het aandeel conventionele biobrandstoffen (als aandeel van het totale brandstofvolume) ligt met 1,5% net boven de limiet. Voor individuele bedrijven hoeft dit voor de naleving geen probleem te zijn, omdat ook vanuit het spaarsaldo of aankoop de juiste HBE’s van een andere categorie kunnen worden ingezet om aan de verplichting te voldoen.
Beeld: NEa
Doelstelling
Naast de verplichting om hernieuwbare energie te leveren moesten brandstofleveranciers, net als in 2021, ervoor zorgen dat de CO2-uitstoot van hun brandstoffen in 2022 met 6% was gedaald ten opzichte van de gemiddelde uitstoot van 2010. Het ging daarbij om de vermindering van de broeikasgasuitstoot in de gehele brandstofketen: vanaf de winning tot en met het gebruik in de motor.
Reductieverplichting individuele bedrijven
Net als bij de jaarverplichting kunnen bedrijven voldoen aan de reductieverplichting door HBE’s in te zetten. Hiertoe kent de NEa aan elke HBE een reductiebijdrage in kilogrammen CO2-equivalent toe: de “HBE-reductiebijdrage”. Met het inzetten van de HBE’s die nodig zijn voor de jaarverplichting, realiseert een bedrijf hierdoor ook een CO2-reductie. Voor het naleven van de verplichting van 2022 is de HBE-reductiebijdrage bepaald op basis van de inboekgegevens van 2021. Voor 2022 kwam elke HBE overeen met een reductie van 45 kg CO2-eq.
Reductieverantwoording op nationaal niveau
De trendfiguur toont het verloop van de doelstelling uitgedrukt als een gemiddelde emissiefactor: de uitgangssituatie van 2010 bedroeg 94,1 gram CO2 per megajoule. Voor 6% reductie in 2022 moest de gemiddelde emissiefactor zijn gedaald tot een waarde van 88,45. De gemiddelde emissiefactor van de gerapporteerde brandstoffenmix voor het totale vervoer in Nederland in 2022 bedroeg 88,2 gram CO2-eq/MJ, wat neerkomt op een reductie van 6,2% ten opzichte van de Europese uitgangsnorm. De behaalde CO2-emissiereductie in 2022 ten opzichte van 2010 over de gehele keten bedroeg 2.505 kton.
De emissiereductie die wordt behaald in zeevaart (in 2022 ongeveer een derde van alle biobrandstofleveringen) mag volgens de EU-rekenregels voor de emissiereductie niet meegeteld worden bij het rapporteren over nationaal niveau aan Europa. Als de leveringen aan zeevaart meegenomen zouden worden, dan zou het reductiepercentage ruim 7% worden.
Beeld: NEa
De inzet van hernieuwbare energie aan vervoer levert een belangrijke bijdrage aan het verminderen van de CO2-uitstoot van transportbrandstoffen, beschouwd vanuit de gehele levenscyclus (de zogenaamde “well-to-wheel” ketenemissies). De CO2-emissies van hernieuwbare energie zijn namelijk lager dan die van fossiele brandstoffen. Naast hernieuwbare energie, leveren ook de zogeheten betere fossiele brandstoffen een bijdrage aan de CO2-reductie. Ook deze brandstoffen hebben lagere emissies dan diesel en benzine. Het gaat daarbij om LNG en LPG.
Biobrandstoffen leverden in 2022 veruit de belangrijkste bijdrage aan de emissiedaling van vervoersbrandstoffen, omdat dit veruit de meest ingezette vorm van hernieuwbare energie was. Het aandeel van dieselvervanger FAME is nog steeds het grootst, maar is wel met ongeveer 10% gedaald ten opzichte van 2021. Het aandeel van hernieuwbare elektriciteit is meer dan verviervoudigd. Dit komt met name omdat sinds dit jaar de cijfers over gebruikte elektriciteit in vervoer van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) gebruikt worden bij het bepalen van de ketenreductie, in plaats van de bij de NEa geregistreerde (ingeboekte) hoeveelheden. Ook speelt mee dat de gemiddelde emissiefactor van elektriciteit gedaald is door een groter aandeel hernieuwbare elektriciteit in het net.
Beeld: NEa
De grondstoffen voor de geleverde biobrandstoffen in 2022 kwamen uit 80 landen. De top 15 van landen van herkomst nam 89% van de grondstoffen van in Nederland ingezette biobrandstof voor zijn rekening. Dit zijn vooral Aziatische en Europese landen (respectievelijk 61% en 28% van het totaal). De grootste hoeveelheid grondstoffen kwam uit China. Uit China komen voornamelijk putvetten en flotatieslib (67%) en gebruikt frituurvet (29%).
Binnen de top-5 is het aandeel van China flink gegroeid ten opzichte van vorig jaar. Ook het aandeel vanuit Vietnam is gegroeid terwijl de aandelen van Maleisië en Duitsland juist kleiner zijn geworden.
Circa 5% van de grondstoffen kwam uit Nederland zelf. Dit is een paar procent minder dan in 2021. Deze grondstoffen bestonden geheel uit afvalstoffen; Nederlandse gewassen zijn niet ingezet.
|
1: Alle vormen van transport over de weg, het spoor, het water en door de lucht. 2: Bij het opstellen van de grafieken is geen rekening gehouden met het effect van dubbeltelling: de energie-inhoud van zowel enkeltellende als dubbeltellende biobrandstof wordt slechts éénmaal meegeteld. De enige uitzondering betreft de grafiek over de inzet van conventionele/geavanceerde/bijlage IXb/overige biobrandstoffen, waar wel rekening is gehouden met dubbeltelling. |