Bedrijven die een hoeveelheid duurzame vloeibare biobrandstof aan de Nederlandse markt geleverd hebben, kunnen deze levering inboeken op hun rekening in het Register Energie voor Vervoer (REV). Zij ontvangen daarvoor Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s), waarvan de hoeveelheid en de soort afhangt van de grondstof van de biobrandstof.
De werkwijze met betrekking tot het inboeken van geleverde vloeibare biobrandstoffen aan vervoer, sluit aan bij de systematiek en begrippen uit de Wet op de accijns.
De informatie op deze pagina geeft uitleg over de ‘aantoonbaarheidseisen’ voor leveringen van biobrandstof die in 2022 plaatsvonden. Op de pagina Ontwikkelingen geven we uitleg over de aantoonbaarheidseisen voor leveringen die vanaf januari 2023 plaatsvinden.
Inboekvoorwaarden
Een levering van vloeibare biobrandstoffen die wordt ingeboekt, moet aantoonbaar aan de Nederlandse markt zijn geleverd en bovendien duurzaam zijn.
1. Levering aan de Nederlandse markt
De vloeibare biobrandstof moet fysiek zijn geleverd aan de Nederlandse markt. Vaak gebeurt dit als bio-component van een minerale olie, zoals diesel of benzine. Leveren aan de Nederlandse markt is wettelijk gedefinieerd als uitslag tot verbruik, een term uit de Wet op de accijns.
Dat er sprake is van uitslag tot verbruik moet door de inboeker worden aangetoond in zijn accijnsadministratie.
dit kan gaan om uitslag door de inboeker zelf,
of in bepaalde gevallen om uitslag door een AGP-vergunninghouder die de levering van de inboeker ontvangt.
(zie ‘Uitslag tot verbruik: brandstoffen en bestemmingen)
De relatie met uitslag tot verbruik maakt duidelijk dat inboeken pas aan het einde van de leveringsketen aan de orde is, in principe door de laatste schakel in de leveringsketen. De hoofdregel is eenvoudig weer te geven:
De inboeker moet met zijn eigen boekhouding kunnen aantonen dat de ingeboekte levering (als onderdeel van een minerale olie) is uitgeslagen tot verbruik.
Dit betekent dus dat de inboeker zelf de ingeboekte biobrandstof moet hebben uitgeslagen tot verbruik.
Uitzondering
In bepaalde gevallen komen ook leveringen onder schorsing van betaling van accijns in aanmerking om ingeboekt te worden. In dat geval slaat de inboeker de brandstof niet zelf uit en draagt hij niet zelf de accijns hiervoor af, maar verlegt hij de accijnsbetaalverplichting aan een andere vergunninghouder AGP.
Of dit is toegestaan hangt af van de soort brandstof die is uitgeslagen en de bestemming waaraan geleverd is. De soort brandstof bepaalt ook of er aanvullende bewijslast nodig is. Onderstaande tabel geeft per brandstof – bestemming combinatie aan of de in te boeken biobrandstof door de inboeker zelf moet zijn uitgeslagen, of dat het ook mogelijk is om een levering onder schorsing van betaling van accijns aan een andere AGP in te kunnen boeken.
Uitslag tot verbruik of levering onder schorsing
Bestemming
Brandstof
Uitslag tot verbruik / AGP-AGP
Overige aandachtspunten
Wegvoertuigen, niet-voor-de-weg bestemde mobiele machines*, landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen, aggregaten en vaste kranen
Biobrandstof in EN228-benzine, EN590-diesel en LPG/LNG
Uitslag tot verbruik
of
Levering onder schorsing van accijnsbetaling voor zover sprake is van “A-B-C transacties”***
Levering onder schorsing:
- dient plaats te vinden met een tankauto;
- inboeker moet uitslag tot verbruik kunnen aantonen.
Wegvoertuigen, niet-voor-de-weg bestemde mobiele machines*, landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen, aggregaten en vaste kranen
Biobrandstof in “off spec”** benzine en diesel, waaronder EN15940-diesel en HVO100
Uitslag tot verbruik
Factuur en betaalbewijs nodig voor aantonen beleverde bestemming
Binnenvaart
(voortstuwing en scheepsbehoefte binnenschepen)
Biobrandstof in “on en off spec” benzine en diesel”**, waaronder EN15940- diesel, LPG/LNG
Uitslag tot verbruik.
of
Levering onder schorsing accijnsbetaling bij gebruik bunkerdienstverlener
Bij levering onder schorsing moet de inboeker een bunkerverklaring (bewijs vrijstelling accijns) van de bunkerdienstverlener in zijn administratie hebben.
Geen verknoopte vervoersbewegingen****
Zeevaart
(voortstuwing en scheepsbehoefte zeeschepen)
Biobrandstof in “on en off spec” benzine en diesel, waaronder EN15940-diesel, LPG/LNG, halfzware en zware stookolie
Uitslag tot verbruik.
of
Levering onder schorsing accijnsbetaling bij gebruik bunkerdienstverlener
Bij levering onder schorsing moet de inboeker een bunkerverklaring (bewijs vrijstelling accijns) van de bunkerdienstverlener in zijn administratie hebben. Alleen in te boeken als het gaat om geavanceerde biobrandstof
Geen verknoopte vervoersbewegingen
Inboekbaar t/m 2024
Luchtvaart
Biobrandstof in halfzware olie (kerosine)
Uitslag tot verbruik
of
AGP-AGP levering
Per vrachtauto of directe pijpleiding aan een luchthaven
Inboekbaar t/m 2024
*Bnnenschepen vallen in deze tabel niet onder de categorie niet-voor-de-weg bestemde mobiele machines
** In deze tabel wordt met on/off spec benzine en diesel bedoeld: het al dan niet voldoen aan de milieutechnische specificaties van bijlage I van richtlijn 98/70/EG bijlage II van richtlijn 98/70/EG.
*** Bepaling 1.4 van de Beleidsregels accijnswetgeving (A-B-C-transacties tussen vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën voor afhaaltransacties per truck bij depots en raffinaderijlaadpunten).
**** Per 1 juli 2022 is de levering van roodgekleurde lage blends via ABC-afhaaltransacties *** mogelijk. In deze route haalt een AGP-vergunninghouder de (bio)brandstof per truck af, waarna deze wordt gebunkerd en uitgeslagen tot verbruik. De biobrandstof (als onderdeel van een blend) wordt door de inboeker onder schorsing van betaling van accijns overgedragen aan een AGP-vergunninghouder, die per truck de brandstof komt afhalen bij de opslaglocatie waarover de inboeker de massabalans voor duurzaamheid voert.
De inboeker maakt hierbij een maandverklaring op voor zijn afnemer en kan deze levering inboeken.Waar de exacte grens komt te liggen voor ‘lage blends’, zal in de regeling worden uitgewerkt. Waarschijnlijk is een grens van 50 % biobrandstof. De wijziging van de regeling moet nog wel het formele traject doorlopen, met een internetconsultatie die voorzien is voor september 2022. Daarop anticiperend wordt deze wijziging wel alvast toegestaan.
De bestemmingen benoemd in bijlage 1 van de Regeling zijn limitatief. Dit betekent dat leveringen van vloeibare biobrandstof aan andere bestemmingen niet in aanmerking komen om ingeboekt te worden.
Om aan te kunnen tonen dat hij een hoeveelheid vloeibare biobrandstof tot verbruik uitgeslagen heeft, dient de inboeker dus ook te kunnen aantonen of de benzine of diesel aan de milieutechnische specificatie van benzine dan wel diesel voldeed.
Voor elke levering van duurzame biobrandstof die wordt ingeboekt, gelden wettelijke eisen om zeker te stellen dat de biobrandstof fysiek is geëindigd op een bestemming die voor inboeking in aanmerking komt.
Een belangrijk vertrekpunt hierbij is dat de inboeker er te allen tijde zelf verantwoordelijk voor is dat tegenover zijn inboekingen ook echt fysieke leveringen van biobrandstof staan, die eindigen op de bij de inboeking opgegeven bestemming.
Als de bestemming uiteindelijk een andere blijkt te zijn dan opgegeven bij de inboeking, dan kan dit voor de NEa aanleiding zijn om op te treden tegen de inboeker (en niet tegen zijn (eind)afnemer). Dit uitgangspunt geldt voor alle inboekingen en daarom ook bij de onderstaande uitwerking.
Vanaf 1 januari 2022 is het niet langer toegestaan om de biocomponent in leveringen van EN15940-diesel in te boeken als die leveringen plaatsvinden onder schorsing van betaling van accijns. De inboeker dient zelf de EN15940-diesel uit te slaan tot verbruik. In bijlage 1 van de regeling energie vervoer (deel A, onderdeel 3) is verder benoemd dat de inboeker met factuur en betaalbewijs moet kunnen aantonen dat zijn afnemer de brandstof heeft ingezet voor wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met uitzondering van binnenschepen en zeeschepen), landbouwtrekkers, bosbouwtrekkers, pleziervaartuigen (al dan niet op zee), aggregaten en vaste kranen (hierna: ‘landbestemmingen’).
Twee scenario’s zijn denkbaar in de praktijk:
De afnemer van de veraccijnsde diesel is zelf een onderneming die de brandstof inzet op de bij de inboeking opgegeven bestemming. Als de inboeker bijvoorbeeld levert aan een transportonderneming, dan is het aannemelijk dat de afnemer de brandstof inzet voor zijn wegvoertuigen. Factuur en betaalbewijs (ten name van de afnemer) bieden in deze situatie, in combinatie met de activiteiten van de afnemer, houvast om de bestemming aannemelijk te maken.
De afnemer van de veraccijnsde diesel is een ‘handelaar’: een onderneming die de brandstof weer doorlevert aan een andere partij. Ook in dit geval zijn factuur en betaalbewijs vereist (van de levering aan de handelaar), maar deze bieden geen inzicht in de eindbestemming.
Voor de tweede situatie heeft de NEa eerder benoemd dat de inboeker ‘ander aanvullend bewijs’ moet kunnen overhandigen waaruit de eindbestemming blijkt en dat hij hiervoor op 1 juli 2022 de administratie op orde moet hebben. In de voorbije maanden zijn er slechts beperkt aanknopingspunten gevonden voor de manier waarop de inboeker in deze situatie de eindbestemming aannemelijk kan maken.
Anders dan de administratie die de levering van de inboeker aan de handelaar (factuur en betaalbewijs) aantoont, verlangt de NEa geen aanvullend bewijs van de inboeker als het gaat om het aantonen van de eindbestemming. De NEa eist dus niet van de inboeker dat hij over facturen en betaalbewijzen beschikt van de afnemers van een dergelijke handelaar; dit zijn gegevens die handelaren ook niet prijs zullen willen geven aan de inboekende toeleverancier. De eerder gestelde termijn van 1 juli voor het op orde brengen van de bewijsvoering op dat punt, doet dus niet meer ter zake.
Wel is cruciaal dat inboekers zich ervan bewust zijn dat de door hen geleverde biobrandstof moet eindigen in de bij de inboeking opgegeven eindbestemming. Het is aan de inboekers zelf om er zorg voor te dragen dat desgewenst afspraken worden gemaakt in de rest van de leveringsketen. Als de NEa na een toezichtsbezoek bij een afnemende handelaar vaststelt dat de eindbestemming van de biobrandstof anders is dan door de inboeker opgegeven, dan zal de NEa de inboeker daarop aanspreken en tegen hem kunnen optreden.
Hierboven is expliciet ingegaan op EN15940-diesel, omdat de regels voor het inboeken hiervan per 1 januari 2022 zijn veranderd, met een beperking tot door de inboeker uitgeslagen brandstof. Bovenstaande aanpak geldt echter ook voor andere biobrandstoffen die vallen onder onderdeel 3 van deel A in bijlage 1 van de regeling (zoals B100).
Leveringen aan ‘landbestemmingen’ die onder schorsing van betaling van accijns plaatsvinden, komen alleen in aanmerking voor inboeking als het (de biocomponent in) EN228-benzine of EN590-diesel betreft. Deze leveringen zijn inboekbaar voor zover sprake is van de zogenaamde A-B-C-afhaaltransacties als bedoeld in bepaling 1.4 van de Beleidsregels accijnswetgeving, waarbij de AGP-vergunninghouder die de (bio)brandstof afhaalt bij de inboeker deze brandstof direct uitslaat tot verbruik.
In de Nieuwsbrief Energie voor Vervoer van 23 december 2021 heeft de NEa benoemd dat wanneer de inboeker niet slaagt in het aantonen van uitslag tot verbruik door hemzelf of de afnemende AGP, hij de betreffende leveringen niet mag inboeken. Het is gebleken dat bij deze eis de winst in extra zekerheid over de eindbestemming niet opweegt tegen de toenemende lasten voor de bedrijven.
De NEa blijft daarom uitgaan van de veronderstelling dat EN228-benzine en EN590-diesel die volgens de A-B-C-afhaaltransactie wordt geleverd, eindigt op een bestemming die voor inboeking in aanmerking komt. Dit betekent dat de inboeker niet actief contracten hoeft aan te passen of verklaringen moet opvragen bij zijn afnemer.
Ook hier geldt dat de NEa wel tegen de inboeker kan optreden als zij vaststelt dat de ingeboekte biocomponent elders is geëindigd dan op de bij inboeking opgegeven bestemming.
Alleen vloeibare biobrandstoffen die fysiek aan de Nederlandse markt zijn geleverd mogen ingeboekt worden. Dat er daadwerkelijk sprake is van een fysieke hoeveelheid geleverde biobrandstof, moet de inboeker aantonen door middel van monstername en analyse. Dit is uitgewerkt in bijlage 1 (deel B) van de Regeling energie vervoer. Een bewijs van duurzaamheid is geen geldige manier om aan te tonen dat er biobrandstof aanwezig was in een levering, maar een bewijs om de duurzaamheid van een biobrandstof aan te tonen.De monstername en analyse hebben betrekking op de ingeboekte brandstof die de inboeker aan de Nederlandse markt geleverd heeft. De analyse moet gebeuren met behulp van een erkende methode die bestemd is voor het vaststellen van de aanwezigheid van een biobrandstof en op basis van een representatief monster. Met uitzondering van methylvetzuren (FAME), bio-ethanol en ETBE, gebeurt de analyse door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.
Een monstername en analyse moet gebeuren:
door de inboeker zelf op de brandstof die de AGP-locatie verlaat en ingeboekt wordt, of
door de toeleverancier van de inboeker op de brandstof die de AGP-locatie van de inboeker binnenkomt.
In het laatste geval moet de inboeker met een betrouwbare overpomp- en opslagboekhouding van de locatie kunnen aantonen dat de door hem van zijn toeleverancier ontvangen biobrandstof dezelfde partij is als die door hem aan de Nederlandse markt is geleverd.
Deze leidraad geeft meer informatie over de monstername en analyse van biobrandstoffen.
Voor bepaalde biobrandstoffen zal de bewijsvoering door de inboeker verder gaan dan wat gangbaar is om brandstoffen op specificaties te controleren. HVO is bijvoorbeeld met een gangbare analyse moeilijk te onderscheiden van GTL, maar met een C14-analyse (koolstofdatering) is dit wel te realiseren.
Het gebruik van C14-analyse is niet verplicht, maar vooralsnog wel de enige beschikbare oplossing die past binnen de kaders van bijlage 1, deel B van de Regeling.
2. Duurzaamheid van de biobrandstof
De vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt, moet duurzaam zijn en geleverd zijn vanaf een fysieke locatie waar de inboeker de massabalans van biobrandstoffen over beheert. Deze locatie kan een eigen accijnsgoederenplaats zijn of een accijnsgoederenplaats van een derde, maar van belang is dat de inboeker gecertificeerd is door een Europees erkend duurzaamheidssysteem voor de locatie vanwaar hij levert. Met andere woorden: de certificering van het gehanteerde duurzaamheidsysteem van de inboeker, heeft betrekking op de locaties waarvan de levering van de vloeibare biobrandstof plaatsvindt.
Om de duurzaamheid van de geleverde biobrandstof aan te tonen, stelt de inboeker, ter grootte van de geleverde biobrandstof, een bewijs van duurzaamheid voor de NEa op dat hij in de eigen administratie bewaart. Van belang is dat de duurzaamheidkenmerken van de biobrandstof op het bewijs van duurzaamheid en die van de inboeking in het register overeenkomen.
Voor een fossiel deel van een brandstof mag een inboeker geen bewijs van duurzaamheid opmaken.Eenmaal ingeboekte biobrandstof mag niet als duurzame biobrandstof worden doorgeleverd. De duurzaamheidsclaim vervalt bij het inboeken. Hierdoor kan de duurzaamheid slechts door één partij verzilverd worden met Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s). Dit wordt geborgd doordat de inboeker in de massabalans de ingeboekte biobrandstoffen afboekt en de bestemming ‘NEa’ geeft.
Als een bedrijf de duurzaamheid van biobrandstoffen niet kan aantonen, dan kan het deze brandstoffen niet inboeken in het REV. Hiervoor ontvangt het bedrijf dus geen HBE’s.
Berekening aantal HBE's
Dubbeltelling
Biobrandstoffen gemaakt van bepaalde grondstoffen komen in aanmerking om dubbel geteld te worden. Een levering biobrandstoffen met een fysieke energie-inhoud van één GJ levert dan twee HBE’s op.
Bedrijven die een biobrandstof als dubbeltellend willen inboeken in het REV, moeten voor deze biobrandstof een dubbeltellingverklaring in de eigen administratie hebben. Deze verklaring bewijst dat de dubbeltelling is bevestigd door een onafhankelijke verificateur en voldoet aan de wettelijke voorwaarden. De verificateur moet bevoegd zijn om dubbeltellingverificaties uit te voeren.
De bij inboeking ingezette dubbeltellingverklaring en het bewijs van duurzaamheid moeten betrekking hebben op dezelfde brandstof en grondstoffen.
Overige vermenigvuldigingsfactoren
De leveringen van vloeibare biobrandstof aan de luchtvaart en zeevaart worden vermenigvuldigd met een bepaalde factor. Op dit moment is de vermenigvuldigingsfactor voor leveringen aan luchtvaart vastgesteld op 1,2 voor zover het geen conventionele biobrandstof betreft. De vermenigvuldigingsfactor voor leveringen aan de zeevaart bedraagt 0,8.
Aantal HBE's = Volume X Verbrandingswaarde X 2 X 0,8 of 1,2 (in l15) (standaard / variabel*) (als dubbeltellend) (als zee-/luchtvaart)
* Voor sommige biobrandstoffen geeft de Richtlijn hernieuwbare energie geen onderste verbrandingswaarde. Dit is bijvoorbeeld het geval bij geraffineerde olie. In zulke gevallen moet de inboeker de onderste verbrandingswaarde van de betreffende biobrandstof laten vaststellen door een volgens ISO/IEC17025 geaccrediteerd lab.
Hierbij geldt dat de opgegeven verbrandingswaarde representatief dient te zijn voor de ingeboekte brandstof. De inboeker moet beschikken over een bewijsstuk hiervan. In het REV kan de inboeker zelf de onderste verbrandingswaarde opgeven. In het document met referentiegegevens REV staan de onderste verbrandingswaarden van biobrandstoffen waar de Richtlijn wel een standaard verbrandingswaarde bevat.
Inboeking vloeibare biobrandstof: te registreren gegevens
Bij de inboeking van een geleverde hoeveelheid vloeibare biobrandstof, voert de inboeker de volgende gegevens in het Register:
de soort vloeibare biobrandstof,
de hoeveelheid in liters bij 15°C,
of de biobrandstof onderdeel uitmaakte van hoge of lage blend (meer of minder dan 50% biogeen gehalte)
de onderste verbrandingswaarde (als het gaat om niet-standaard biobrandstoffen)
de locatie waar vanaf geleverd is,
de datum of de periode van levering,
het type levering (uitslag tot verbruik of levering onder schorsing van betaling van accijns)
het gehanteerde duurzaamheidssysteem,
het nummer van het bewijs van duurzaamheid,
de grondstof(fen) en land(en) van herkomst,
de broeikasgasemissiefactor in g CO2 eq/MJ.
de indicatie van de startdatum van de productielocatie van de biobrandstof,
In geval van dubbeltelling, voert de inboeking ook de volgende gegevens in:
het nummer van de dubbeltellingverklaring,
het nummer van de ingetrokken verklaring(en)en (bij splitsing).