Het EU ETS-2 verplicht brandstofleveranciers om de CO2-uitstoot van hun geleverde brandstoffen te monitoren, hierover te rapporteren en emissierechten in te leveren. Brandstofleveranciers vallen onder het EU ETS-2 als zij aan de hieronder beschreven deelnamecriteria voldoen.
Welke bedrijven vallen onder het EU ETS-2?
Een brandstofleverancier moet verplicht deelnemen als de onderstaande drie voorwaarden allemaal van toepassing zijn:
Is de brandstofleverancier een gereglementeerde entiteit?
Levert de brandstofleverancier aan sectoren binnen het EU ETS-2 voor eindgebruik?
Levert de brandstofleverancier brandstoffen die binnen het EU ETS-2 vallen?
Een brandstofleverancier valt dus onder het EU ETS-2 als hij een gereglementeerde entiteit is en brandstoffen levert aan ten minste één sector die onder EU ETS-2 valt en ten minste één brandstof levert die binnen het EU ETS-2 valt.
Let op! Als u alleen levert aan sectoren buiten EU ETS-2 dan heeft u mogelijk geen vergunningsplicht. Wilt u zeker weten of u vergunningsplichtig bent? Dan kunt u een vergunningsaanvraag indienen bij de NEa. De NEa beoordeelt uw aanvraag en neemt een formeel besluit op basis van de ingediende gegevens. U heeft dan juridische zekerheid of u op dit moment wel of geen vergunningplicht heeft.
In de EU ETS-2 wetgeving wordt de brandstofleverancier aangeduid als “gereglementeerde entiteit”. Dit sluit aan bij de definities uit de accijnswetgeving en de energiebelasting. Een brandstofleverancier kan verplicht zijn deel te nemen aan het EU ETS-2 als deze voldoet aan één of beide van de volgende criteria:
De leverancier is accijnsplichtig voor minerale oliën volgens de Wet op de accijnsbelasting.
De leverancier betaalt kolenbelasting voor kolen of energiebelasting voor aardgas volgens de Wet belasting op milieugrondslag.
Eindverbruikers van brandstof zijn doorgaans uitgesloten van deelname aan het EU ETS-2, tenzij hun jaarlijks brandstofverbruik hoger is dan 1 ton CO2.
Een brandstofleverancier wordt beschouwd als gereglementeerde entiteit wanneer deze een gereglementeerde activiteit uitvoert (zoals omschreven in Bijlage III van de ETS-Richtlijn). Dit betreft de levering van brandstoffen voor verbranding in sectoren die onder EU ETS-2 vallen.
Het EU ETS-2 omvat de volgende eindgebruikerssectoren:
Gebouwsector
broncategorie 1A4a
Brandstofverbruik in commerciële en institutionele gebouwen (in bepaalde ISIC categorieën).
broncategorie 1A4b
Brandstofverbranding in huishoudens.
Wegvervoersector
broncategorie 1A3b
Brandstofverbruik in alle weg voertuigen, met uitzondering van het gebruik van landbouwvoertuigen op verharde wegen.
Aanvullende sectoren
Broncategorie 1A1)
Energie industrieën
Brandstoffen die bij de winning of energie producerende industrieën worden verbrand. Inclusief de subsectoren:
1A1a elektriciteit en warmteproductie
1A1b raffinage
1A1c productie van brandstoffen
Broncategoriecode 1A2
Be- en verwerkende industrie en bouw
Emissies door verbranding van brandstoffen in de industrie. Omvat ook verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte voor eigen gebruik in deze industrieën.
(in bepaalde ISIC categorieën)
Opt-in
Broncategoriecode 1A3c, 1A3di (binnen- en recreatievaart), 1A3dii, 1A3e
Mobiliteit
Emissies door verbranding van brandstoffen voor spoorvervoer, binnenvaart en recreatievaart vallen onder EU ETS-2.
Broncategoriecode 1A3b Land- en bosbouw, 1A4i, 1A4ii
Emissies door verbranding van brandstoffen voor landbouwwerktuigen en stallen vallen onder EU ETS-2.
Broncategoriecode 1A5
Defensie
Emissies door verbranding van brandstoffen voor eindverbruik in de sector defensie, met uitzondering van brandstoffen die worden gebruikt in nationale, bilaterale of multilaterale operaties of samenwerkingen.
Let op: brandstofleveringen aan lucht- en zeevaart moeten wel worden gemonitord, maar voor deze sectoren hoeven geen emissierechten te worden aangeschaft (deze sectoren vallen onder andere EU ETS systemen, namelijk EU ETS stationair en EU ETS Zeevaart).
Ook brandstofleveringen aan de visserij (Broncategoriecode 1A4ciii) moeten wel worden gemonitord, maar voor deze leveringen hoeven ook geen emissierechten te worden aangeschaft.
Voor de definitie van de sectoren worden de broncategorieën gebruikt uit de IPPC guidelines voor nationale broeikasgasinventarisaties. In deze richtlijnen staat een gedetailleerd overzicht van de relevante sectoren. De belangrijkste definities voor stationaire verbranding (die sterk overeenkomen met ‘stookbrandstoffen’ zoals gebruikt binnen het ETD/ED-stelsel) zijn te vinden in Tabel 2.1. De belangrijkste definities voor mobiele verbranding (die sterk overeenkomen met ‘motorbrandstoffen’ zoals gebruikt binnen het ETD/ED-stelsel) zijn te vinden in Tabel 3.1.1
De IPCC-richtlijnen definiëren broncategorieën voor het onderverdelen van broeikasgasemissies. Deze categorieën hebben een gelaagde structuur, waardoor ze verder kunnen worden opgesplitst in subcategorieën. Tenzij anders aangegeven, vallen alle subcategorieën binnen hetzelfde toepassingsgebied. De IPCC-richtlijnen maken gebruik van de internationale standaard industriële classificatie (ISIC rev 3.1) uit 2002. Dit document is uitgebreid, maar de belangrijkste delen, index en classificatie, zijn in ISIC rev 3.1 samengevoegd.
De brandstoffen die onder EU ETS-2 vallen, zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer, afdeling 16.2.2A. Deze wet verwijst naar de Europese Richtlijn Energiebelasting (2003/96/EG). De brandstoffen die onder het EU ETS-2 vallen zijn:
Dierlijke, plantaardige of microbiële vetten en oliën
en dissociatieproducten daarvan *
1507 t/m 1518
Minerale brandstoffen, aardolie en
distillatieproducten daarvan
2701, 2702 en 2704 t/m 2715
Organische chemische producten
2901 en 2902
Methanol **
2905 11 00
Smeermiddelen, alsmede preparaten
3403
Additieven en dopes
3811
Alkylbenzenen en alkylnaftalenen
3817
Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen;
chemische producten en preparaten van de chemische of
van aanverwante industrieën *
3824 99 86 , 3824 99 92,
3824 99 93, 3824 99 96
Biodiesel en mengsels daarvan *
3826 00 10 en 3826 00 90
*Als deze bestemd zijn om te worden gebruikt als verwarmings- of motorbrandstof.
** Die niet van synthetische oorsprong zijn en bestemd zijn om te worden gebruikt als verwarmings- of motorbrandstof.
De volgende producten worden ook als brandstoffen aangemerkt:
Alle producten die bestemd zijn voor gebruik als motorbrandstof, of die worden gebruikt als additief of vulstof in motorbrandstoffen.
Alle andere koolwaterstoffen (behalve turf) die bestemd zijn voor gebruik als verwarmingsbrandstof.
Daarnaast vallen biobrandstoffen met de bovengenoemde GN-codes onder het EU ETS-2. Biobrandstoffen die voldoen aan de criteria van de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED) kunnen worden gerapporteerd met een emissiefactor van 0. Voor deze biobrandstoffen hoeft u dus geen emissierechten in te leveren.
Vereenvoudigde verplichtingen voor mini emittenten
Voor kleine brandstofleveranciers zijn de administratieve lasten en kosten van een geverifieerd emissieverslag relatief hoog. Hoewel de verplichting tot het inleveren van emissierechten voor uitgestoten CO₂ blijft bestaan, neemt de NEa maatregelen om de uitvoeringslast voor deze groep te verminderen. Deze maatregelen gelden voor brandstofleveranciers met een jaarlijkse uitstoot van 100 ton CO₂ of minder, inclusief biobrandstoffen met een emissiefactor van 0.
Deze groep wordt door de NEa aangemerkt als 'mini emittenten'. Wanneer een brandstofleverancier aan de hieronder beschreven criteria voldoet, dan mag er een versimpeld monitoringsplan worden ingediend bij de NEa en hoeft het emissieverslag niet geverifiërd te worden.
Bij mini emittenten zijn de jaarlijkse gemiddelde emissies minder dan 100 ton CO₂ per jaar. De NEa sluit hierbij deels aan bij de definities voor klassen (B & A emittenten) en voor kleine emittenten (brandstofleveranciers met < 1000 ton CO₂/jaar). Dit betekent het volgende:
Gemiddelde: de NEa staat toe dat een brandstofleverancier eens per zes jaar meer uitstoot dan de grenswaarde van 100 ton CO₂ per jaar. In dat geval hoeft de brandstofleverancier niet de categorisatie aan te passen. U moet voor dat jaar echter wel een geverifieerd emissieverslag indienen.
Zero-rated fuels: bij het vaststellen van emissies voor de grenswaarde moet u emissies van zero-rated fuels wel mee rekenen. Dit is een afwijking van de regels voor klassen en voor kleine emittenten. Hiervoor is gekozen om het risico op fraude bij gebruik van (met name) biomassa te verminderen. Kijk hier voor meer informatie over zero-rated fuels.
Scope: bij het vaststellen van de emissies voor de grenswaarde gaat het om de emissies voordat de scope factor is toegepast. Met andere woorden, als de totale emissies van uw bedrijf groter zijn dan 100 ton CO₂ /jaar, maar het deel van de emissies dat binnen ETS-2 valt is lager dan 100 ton CO₂ /jaar, dan komt u niet in aanmerking als mini emittent.
Accijns: brandstoffen die onder accijns door u worden ingekocht vallen buiten de bepaling van de grenswaarde.
Proces
Als de geschatte emissies in tabblad A, onderdeel 3 (Geschatte jaarlijkse emissies in ton CO₂.) lager zijn dan 100 ton CO₂ per jaar, én er is voldaan aan de criteria hierboven én de verwachting is dat dit de komende jaren niet zal veranderen, dan kan de brandstofleverancier aangeven in de vergunningsaanvraag een mini emittent te zijn.
In Tabblad A bij onderdeel 5 (Toelichting op geschatte jaarlijkse emissies) is er een mogelijkheid om dit aan te geven. Vervolgens kan de rest van het monitoringsplan eenvoudiger worden ingevuld. U kunt het versimpeld monitoringsplan voor mini emittenten hieronder downloaden.
Deze maatregelen zijn mogelijk tijdelijk. Indien de Europese Commissie in de toekomst besluit tot het invoeren van een lagere drempelwaarde dan 100 ton CO₂, moeten mini emittenten mogelijk alsnog aan strengere verplichtingen voldoen. In dat geval zal de NEa hen hier tijdig over informeren en waar nodig ondersteunen bij de naleving van de nieuwe eisen.