Vloeibare brandstoffen
Deze pagina geeft uitleg over de monitoring en rapportage van vloeibare brandstoffen binnen ETS-2, inclusief de toepasbare berekeningsmethoden en standaardwaarden.
LPG (autogas) mag worden gemonitord als een commerciële standaardbrandstof. Dit betekent dat u voor deze brandstofstroom tier 2-berekeningsfactoren mag toepassen, zoals de Nederlandse lijst van energiedragers en de standaard CO₂-emissiefactoren (de NIR-lijst).
- Op basis van kerosine: Mag worden gemonitord als een commerciële standaardbrandstof (tier 2a). De NIR-waarden zijn te vinden onder petroleum (other kerosene).
- Op basis van paraffine: Dit is geen commerciële standaardbrandstof (CSB) en moet worden gemonitord als een niet-CSB. Alleen als kan worden aangetoond dat een tier 3-methode onredelijke kosten of technische bezwaren oplevert, mag tier 2a worden toegepast. In dat geval moeten de NIR-waarden onder paraffine worden toegepast.
GTL voldoet aan de EN15940-normering en mag niet als een commerciële standaardbrandstof worden gemonitord. Deze brandstof moet in tabblad A 8a en 8b worden opgegeven als overige gasvormige en vloeibare brandstof. De berekeningsfactoren (eenheidsconversiefactor, emissiefactor en biomassafractie) mogen echter conform tier 2 worden gemonitord (tabblad C, sectie 5a en 5b).
U kunt voor de calorische onderwaarde en emissiefactor de waarden van gas-/dieselolie uit de NIR-lijst gebruiken
Als een bedrijf valt onder categorie A en/of een de-minimis (bio-)LNG brandstofstroom heeft, mogen de berekeningsfactoren (eenheidsconversiefactor, emissiefactor en biomassafractie) van (bio-)LNG conform tier 2 worden gemonitord.
In dat geval mogen voor de berekeningsfactoren van (bio-)LNG de volgende waarden worden toegepast:
- Onderste calorische waarde: 50 MJ/kg*
- Emissiefactor: 56,2 kg CO₂/GJ**
*JRC Technical Report 2013
**Nederlandse Lijst van Energiedragers en Standaard CO2 Emissiefactoren (de NIR lijst)
Als een bedrijf onder categorie B valt, en het een grote fuel stream betreft, moet voor de calorische onderwaarde en de emissiefactor tier 3 worden toegepast, tenzij u technische onhaalbaarheid of onredelijke kosten kunt bewijzen.
ETS-2-plichtige brandstofleveranciers die scheepvaartbrandstoffen leveren aan niet-ETS-2-sectoren (zoals de visserij of schepen onder ETS-1) hoeven geen emissierechten in te leveren over deze brandstoffen, maar moeten ze wel monitoren binnen ETS-2.
Omdat dit vaak geen commerciële standaardbrandstoffen zijn (zoals MDO of stookolie), zou volgens de MRV-methodiek voor de berekeningsfactoren tier 3 toegepast moeten worden. Dit brengt echter onevenredig hoge kosten met zich mee. De NEa staat daarom toe dat tier 2 wordt gebruikt voor de berekeningsfactoren:
- Voor MDO: De NIR-waarden onder overige aardolieproducten mogen worden toegepast.
- Voor stookolie: De NIR-waarden onder zware stookolie mogen worden gebruikt.
De manier waarop additieven in brandstoffen moeten worden gerapporteerd, hangt af van hoe ze worden gebruikt:
-
Toegevoegd aan een commerciële standaardbrandstof en uitgeslagen tot verbruik:
- Geen extra monitoring nodig. Het mengsel mag worden gemonitord als de commerciële standaardbrandstof zonder aanvullende correcties.
-
Toegevoegd aan een niet-commerciële standaardbrandstof en uitgeslagen tot verbruik:
- Bij een hoge blend: Geen extra monitoring nodig. De berekeningsfactoren mogen conform tier 2 worden gemonitord.
- Geen hoge blend: Voor alle componenten in het mengsel moeten calorische waarden en emissiefactoren worden berekend (deze staan niet in de NIR-lijst).
-
Separaat uitgeslagen tot verbruik bij levering aan een bedrijf dat het mengt in brandstoffen:
- Koolstofhoudend additief: Opvoeren als een aparte brandstofstroom (niet-CSB), inclusief de bijbehorende calorische waarden en emissiefactoren. Omdat het in veel gevallen om relatief kleine hoeveelheden additieven gaat, zal dit vaak een de-minimis brandstofstroom zijn. In dat geval kunt u voor de emissiefactor en eenheidsconversiefactor de meest toepasselijke waarden van de NIR-lijst gebruiken.
- Niet-koolstofhoudend additief: Valt buiten ETS-2 en hoeft niet te worden gerapporteerd.
Voor vloeibare brandstoffen waarbij u de hoeveelheid uitgeslagen brandstof in L15 bepaalt zult u bij de eenheidsconversiefactor niet alleen de onderste calorische waarde maar ook een dichtheid moeten toepassen. Voor vloeibare brandstoffen waar de eenheidsconversiefactor conform tier 2 gemonitord mag worden, kunt u voor de dichtheden gebruik maken van uw eigen accijnsadministratie, de website van het CBS of van de dichtheden hieronder:
- Diesel: 0,84 kg/L
- Benzine: 0,75 kg/L
- Lampolie/lamppetroleum: 0,79 kg/L
- Vliegtuigbenzine: 0,8 kg/L
- Vliegtuigkerosine: 0,8 kg/L
- Marine Diesel Oil: 0,9 kg/L
- GTL: 0,84 kg/L
- Biodiesel: 0,88 kg/L
- Biobenzine: 0,75 kg/L