Uitvoeringstoets Uitvoeringswet FuelEU Maritiem en ReFuelEU luchtvaart
Brief | 28-05-2024
Op 21 maart 2024 ontving het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) het verzoek om de conceptuitvoeringswet FuelEU Maritiem en ReFuelEU Luchtvaart uiterlijk 2 mei 2024 te toetsen op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid.
Verordening FuelEU Martitiem
De Verordening (EU) 2023/1805 staat momenteel niet open voor aanpassingen. De NEa heeft de Verordening echter wel meegenomen in de HUF-toets om extra context te schetsen over de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid.
De belangrijkste zorg van de NEa in relatie tot de FuelEU Maritiem Verordening is de inherente kwetsbaarheid van FuelEU Maritiem, omdat:
- Het systeem bijna volledig leunt op een systeem van privaat toezicht;
- De aanvullende controles die de publieke toezichthouder mag uitvoeren op de FuelEUrapportages (in Nederland de NEa) beperkt zijn;
- De publieke toezichthouders slechts een klein deel van het systeem kunnen overzien, wat betekent dat er buiten de reikwijdte van dat toezicht een aanzienlijk frauderisico is;
- De NEa afhankelijk is van andere organisaties om taken te kunnen uitvoeren. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om taken uit te voeren zonder de FuelEU-database en er is geen garantie dat de Europese Commissie/European Maritime Safety Agency (EMSA) dit systeem tijdig oplevert. Bovendien is nog niet duidelijk in hoeverre EMSA en de verificateurs hun taak oppakken om de scheepvaartmaatschappijen te informeren over hun verplichtingen.
Uitvoeringswet FuelEU Maritiem
De conclusie uit de HUF-toets betreffende de uitvoeringswet FuelEU Maritiem is dat deze op punten onvoldoende uitvoerbaar is en versterking van de handhaafbaarheid te overwegen is. De NEa doet suggesties om hier verbetering in aan te brengen.
- De scope van de taken en bevoegdheden van de NEa is te ruim ingevuld. Dit gebeurt door de Verordening in zijn geheel als onderwerp te nemen van de opdracht van de NEatoezichtstaak en het opleggen van lasten onder dwangsom. Hierdoor ontstaat onvoldoende afbakening in het toezicht tussen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de NEa, en ontstaan onduidelijkheden over wie waarvoor verantwoordelijk is.
- Anderzijds wordt de scope van de taken en bevoegdheden van de NEa te beperkt ingevuld doordat er taken ontbreken.
- De beknopte boeteoplegging door de NEa maakt handhaving van een aantal relevante artikelen uit de Verordening (EU) 2023/1805 minder goed mogelijk.
In het Commissievoorstel voor de Verordening was er geen rol voor publiek toezicht. Deze is mede op aandringen van Nederland toch in de Verordening gekomen. Vanwege het beperkte handelingsperspectief van dit publiek toezicht heeft de NEa in eerste instantie de taak ingestoken met een beperkte rolopvatting.
De NEa is tijdens de HUF-toets tot het voortschrijdend inzicht gekomen om in overweging te nemen de taken van de NEa ten aanzien van handhaving uit te breiden. Dit gezien de vraag of er voldoende waarborgen voor adequate handhaving bestaan, zoals genoemd in artikel 25, eerste lid, van de Verordening (EU) 2023/18051.
Wij adviseren een beperkte uitbreiding van de handhavingstaken van de NEa. Dit neemt niet alle kwetsbaarheden van het Europese systeem weg, maar maakt het wel beter beheersbaar. Boeteoplegging bij overtreding van artikelen waarin de Verordening aan de scheepvaartmaatschappijen bepalingen oplegt voor monitoring en rapportage kan bijdragen aan het kunnen afdwingen van cruciale systeemverplichtingen.
- De systematiek ten aanzien van boetes en dwangsommen van de conceptuitvoeringswet verschilt aanzienlijk met de rest van hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Voor de NEa is onduidelijk waarom is gekozen voor deze afwijking en waarom dit niet gemotiveerd is in de Memorie van Toelichting.
Verordening ReFuelEU Luchtvaart
De Verordening (EU) 2023/2405 staat momenteel niet open voor aanpassingen. De NEa heeft de Verordening echter wel meegenomen in de HUF-toets om extra context te schetsen over de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid. Daarnaast geldt voor ReFuelEU Luchtvaart dat de Europese Commissie samen met de lidstaten implementatie- en uitvoeringsaspecten in Europese werkgroepen2 bespreekt.
De belangrijkste zorgen van de NEa in relatie tot ReFuelEU Luchtvaart liggen bij:
- De onduidelijkheid over welke entiteit de luchtvaartbrandstofleverancier is en welke leveranciers aan Nederland worden toegewezen - dit maakt het lastig voor de doelgroep en de NEa om zich voor te bereiden op de uitvoering;
- De niet-uitvoerbare en handhaafbare bepalingen voor de uitzonderingen op de tankverplichting voor de luchtvaartuigexploitanten door het ontbreken van heldere kaders en een proces dat de afstemming tussen de verschillende toezichthouders faciliteert;
- De slecht controleerbare rapportageverplichtingen voor de luchtvaartuigexploitanten, door het ontbreken van monitoringskaders en onafhankelijke contra-informatie;
- De werking van het huidige flexibiliteitsmechanisme, met een Europese middeling voor de bijmengverplichting voor de luchtvaartbrandstofleveranciers, die een afhankelijkheid van informatie uit andere lidstaten met zich meebrengt en noodzaak tot coördinatie en informatie-deling;
- Het voorziene toekomstige SAF credit mechanisme dat zonder centrale borging zeer fraudegevoelig zal zijn en dat daarnaast, vanwege het niet-fysieke book & claim karakter, niet aansluit bij EU-ETS. Hierdoor lijken de credits daar niet te kunnen worden benut;
- De essentiële rol van de Uniedatabank ter ondersteuning van ReFuelEU Luchtvaart voor de rapportageverplichting van de luchtvaartbrandstofleveranciers én voor het parallel claimen van SAF, terwijl er een risico is dat deze niet tijdig fit for purpose is.
Uitvoeringswet ReFuel EU Luchtvaart
De conclusie uit de HUF-toets betreffende de uitvoeringswet ReFuelEU Luchtvaart is dat deze op punten onvoldoende uitvoerbaar en handhaafbaar is. De NEa doet suggesties om hier verbetering in aan te brengen.
- De scope van de taken en bevoegdheden van de NEa is te ruim ingevuld. Dit gebeurt door de Verordening in zijn geheel als onderwerp te nemen van de opdracht van de NEatoezichtstaak en het opleggen van lasten onder dwangsom. Hierdoor ontstaat onvoldoende afbakening in het toezicht tussen de ILT, het European Union Aviation Safety Agency (EASA) en de NEa, en onduidelijkheden over wie waarvoor verantwoordelijk is.
- De scope van de bevoegdheden voor de rapportageverplichtingen zijn te beperkt ingevuld. Het gevolg hiervan is dat er onvoldoende waarborgen voor adequate handhaving bestaan zoals genoemd in artikel 12 van Verordening (EU) 2023/2405 (regels en waarborgen tot uitvoering van de sancties en dat sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn).
- De systematiek ten aanzien van boetes en dwangsommen van de conceptuitvoeringswet verschilt aanzienlijk met de rest van hoofdstuk 18 van de Wm. Voor de NEa is onduidelijk waarom is gekozen voor deze afwijking en waarom dit niet gemotiveerd is in de Memorie van Toelichting.