Moeten leveringen biobrandstoffen aan de zeevaart altijd met een C14-methode worden geanalyseerd?

Dit hangt af van het soort biobrandstof dat geleverd wordt. Voor maritieme biobrandstof, geraffineerde (bio-)olie en HVO moet dit bijvoorbeeld wel, voor FAME niet.

Volgens de Regeling energie vervoer, bijlage 1, deel B geldt voor alle vloeibare brandstoffen dat de inboeker de biocomponent in de geleverde brandstof moet kunnen aantonen, met behulp van monstername en analyse. De NEa heeft het C14-kader opgesteld om bedrijven te helpen om aan deze eis te voldoen.

  • Dit C14-kader is van toepassing op HVO, maar ook op alle biobrandstoffen die alleen met behulp van een C14-analyse als biogeen te onderscheiden zijn van de fossiele variant. Dit zijn naast HVO ook biobrandstoffen zoals geraffineerde (bio-)olie en maritieme biobrandstof.
  • Dit kader is niet van toepassing op methylvetzuren (FAME) omdat voor deze brandstof andere gangbare analyses van toepassing zijn om het biogene gehalte te bepalen.

De vereiste in de Regeling (bijlage 1, deel B) betekent dat de aanwezigheid van de biogene component moet worden aangetoond. Dit kan niet met behulp van analyses die de afwezigheid van de fossiele component aantonen.

Als u twijfelt of de door u geleverde biobrandstof met een C14-methode geanalyseerd moet worden, of als u vragen heeft over de C14-methode zelf, lees dan het C14-kader.

Mocht dat uw vragen niet beantwoorden, neem dan contact op met onze Helpdesk.

Hoort bij