Vaststellen van het thermisch ingangsvermogen – regels en uitzonderingen
Het totale (opgetelde) thermisch ingangsvermogen van alle verbrandingseenheden in de installatie is bepalend, maar sommige verbrandingseenheden worden niet meegeteld. Hieronder leest u voor welke verbrandingseenheden er uitzonderingen gelden.
Verbrandingseenheden met een thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW worden niet meegeteld bij het bepalen of een installatie onder het EU ETS valt. Een installatie die bijvoorbeeld bestaat uit 8 noodstroomaggregaten (= 8 verbrandingseenheden) met elk een thermisch ingangsvermogen van 2,9 MW valt niet onder het EU ETS.
Een identieke installatie die ook 2 stoomketels van 11 MW heeft, valt wél onder het EU ETS, op grond van een thermisch ingangsvermogen van 22 MW. Alle emissies van verbrandingseenheden moeten worden gerapporteerd, ook die van de noodstroomaggregaten.
Uitsluitend biomassa
Verbrandingseenheden die uitsluitend biomassa verbranden worden niet meegeteld bij het bepalen of een installatie onder het EU ETS valt. Ook verbrandingseenheden die biomassa verbranden, maar daarnaast fossiele brandstoffen gebruiken voor uitsluitend het opstarten en afschakelen, worden niet meegeteld. Een installatie met 2 stoomketels van 11 MW, waarvan er 1 uitsluitend biomassa verbrandt, heeft voor het ETS een thermisch ingangsvermogen van 11 MW, en valt daarom niet onder het EU ETS.
Een installatie die 3 stoomketels heeft van 11 MW, waarvan er 1 uitsluitend biomassa verbrandt, valt met alle verbrandingseenheden onder het EU ETS. Dus ook met de stoomketel die alleen biomassa verbrandt.
Verbrandingseenheden die gebruikt worden als reserve-, achtervang- of parrallelle eenheden, worden niet meegeteld als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het niet meetellen van een of meer van dit soort eenheden kan alleen met goedkeuring van de NEa.
Let op: dat geldt ook voor installaties die zonder deze uitzondering een emissievergunning zouden moeten hebben, maar deze nog niet hebben.
Bij het niet meetellen van de reserve-, achtervang- of parallelle eenheid wordt de drempelwaarde van 20 MW niet overschreden;
Er moet sprake zijn van een technische restrictie die ervoor zorgt dat de reserve-, achtervang- of parallelle eenheid niet tegelijkertijd in werking kan zijn met andere eenheden;
Voorbeelden van wanneer deze uitzondering kan worden toegepast:
Een installatie die uit 3 aardgasgestookte ketels van 9 MW bestaat (in totaal dus 27 MW). Van elke ketel wordt continu gemeten of deze in bedrijf is. Deze metingen worden gecombineerd in een besturingseenheid. In de brandstofaanvoer van een van de ketels is een klep aangebracht die de aanvoer volledig kan afsluiten. Als de andere twee ketels in bedrijf zijn, dan sluit de besturingseenheid de klep in de aanvoerleiding van de derde ketel. De derde ketel is de reserve-eenheid.
Een installatie bestaat uit 2 WKK’s van 8,5 MW en een ketel van 6 MW, alle drie aardgasgestookt. Van de WKK’s en de ketel wordt continu gemeten of deze in bedrijf is. Deze metingen worden gecombineerd in een besturingseenheid. In de brandstofaanvoer van een van de WKK’s en van de ketel is een klep aangebracht die de aanvoer volledig kan afsluiten. Als de ketel in bedrijf is, dan sluit de besturingseenheid de klep in de aanvoerleiding van de tweede WKK. Als beide WKK’s in bedrijf zijn, dan sluit de besturingseenheid de klep in de aanvoerleiding van de ketel. De ketel en de WKK waarbij een klep is aangebracht zijn, afhankelijk van de bedrijfsvoering, de reserve-eenheid.
Het moet altijd gaan om een voorziening die gelijktijdige werking van verbrandingseenheden voorkomt. Of een verbrandingseenheid op gehele of gedeeltelijke capaciteit wordt gebruikt is daarbij niet relevant. Configuraties waarbij eenheden in feite nog steeds gelijktijdig in werking zijn, voldoen niet aan de criteria. Voorbeelden hiervan zijn:
Een installatie bestaat uit 2 aardgasgestookte drogers van 12 MW. In de brandstofaanvoer van een van de drogers is een voorziening aangebracht die borgt dat de aardgastoevoer niet hoger kan zijn dan 7,5 MW.
Een installatie bestaat uit 2 aardgasgestookte ketels van 12 MW. Er is een voorziening aangebracht die borgt dat altijd één van beide ketels op warmhoudstand staat.
Als u wilt dat de NEa reserve-, achtervang of parallelle eenheden in uw installatie niet betrekt bij de beoordeling of uw installatie een emissievergunning moet hebben, meldt u dit bij de NEa. Hierbij is het van belang dat:
U de melding zo snel mogelijk indient nadat de technische restrictie is geplaatst. De NEa kan de uitzondering voor deze eenheden alleen toepassen voor de periode vanaf het moment van de melding.
De melding een bewijs bevat dat de reserve-, achtervang- of parallelle eenheid door een technische restrictie niet tegelijkertijd in werking kan zijn met andere eenheden.
U bij de melding een bewijs voegt dat de technische restrictie is geplaatst door een daartoe gekwalificeerd bedrijf. Voor aardgasgestookte eenheden is dit een door TenneT erkend bedrijf met meetverantwoordelijkheid van gas.
Als de NEa de technische restrictie goedkeurt ontvangt u hierover een besluit. Als het gaat om een installatie zonder emissievergunning, dan ontvangt u een besluit waarin de NEa de technische restrictie goedkeurt en aangeeft dat u geen emissievergunning hoeft te hebben. Als uw installatie al een emissievergunning heeft dan zal de NEa deze intrekken. U kunt voor de melding gebruik maken van het formulierMelding restrictie gelijktijdige werking reserve-eenheid.
Meldingsplicht en controle
Als de NEa de melding heeft geaccepteerd, moet u nog wel aan de volgende eisen voldoen:
Als de restrictie niet naar behoren functioneert of heeft gefunctioneerd met als gevolg dat de grens van 20 MW op enig moment is overschreden, moet dit binnen 2 weken na het ontstaan van de overschrijding aan de NEa worden gemeld.
Er moet jaarlijks een controle en een test worden uitgevoerd van de werking van de restrictie. Een bewijs van deze controle en test, verstrekt door de meetverantwoordelijke gas of andere persoon of instantie, moet op verzoek van de NEa worden overgelegd.
Vermogen
In veel gevallen wordt de term “vermogen” gebruikt voor de energiehoeveelheid die kan worden geproduceerd, bijvoorbeeld in de vorm van stoom of elektriciteit. Let op: Dit is iets anders dan het thermisch ingangsvermogen.
Het thermisch ingangsvermogen wordt in veel gevallen weergegeven op een identificatieplaatje op de verbrandingseenheid.