De hoofdregel is dat de grootte van een installatie bepaalt of zij valt onder het EU ETS. Hoe groot een installatie is, wordt gemeten in productiecapaciteit of in thermisch ingangsvermogen. Hoeveel broeikasgassen een installatie uitstoot wordt hierin niet meegenomen. Een grote installatie die weinig broeikasgassen uitstoot kan dus toch onder het EU ETS vallen. Installaties waarin geen activiteiten (meer) plaatsvinden hoeven niet deel te nemen aan het EU ETS. Ook installaties die uitsluitend biomassa verbruiken, vallen niet onder het EU ETS.
In Nederland vallen ongeveer 340 installaties onder het EU ETS. Dit zijn bijvoorbeeld grote installaties die elektriciteit opwekken, metaal produceren of chemische producten vervaardigen.
De deelnamecriteria van het EU ETS zijn onder te verdelen in 3 categorieën:
Installaties met een totaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 megawatt (MW) vallen onder het EU ETS. Het thermisch ingangsvermogen geeft aan hoeveel brandstof maximaal verstookt kan worden. Andere gebruikelijke termen hiervoor zijn “belasting” en “verbrandingscapaciteit”. Als een installatie meerdere verbrandingseenheden heeft staan wordt het thermisch ingangsvermogen van die eenheden bij elkaar opgeteld.
Bijvoorbeeld: Een installatie heeft twee stoomketels staan met elk een thermisch ingangsvermogen van 15 MW. Deze worden bij elkaar opgeteld om tot een totaal thermisch ingangsvermogen van 30 MW te komen. De installatie valt hierdoor in haar geheel onder het EU ETS.
Ook een installatie die in de praktijk onder de grenswaarde van 20 MW opereert, en dus niet haar volledige thermische ingangsvermogen benut, valt nog steeds onder het EU ETS.
Bijvoorbeeld: Een installatie bestaat uit één stoomketel met een thermisch ingangsvermogen van 24 MW. De stoomketel wordt nooit op meer dan 50% van de capaciteit gebruikt. Op basis van het thermisch ingangsvermogen, dat hoger is dan 20 MW, valt de installatie toch onder het EU ETS.
Voor het vaststellen van het thermisch ingangsvermogen gelden bepaalde regels en uitzonderingen, deze kunt u hier vinden.
Installaties in deze categorie vallen onder het EU ETS als de productiecapaciteit boven de gestelde grenswaarde ligt. Bij de productie van papier or karton is deze grenswaarde bijvoorbeeld een productiecapaciteit van 20 ton per dag. Deze grenswaarde is niet voor alle producten hetzelfde. Bij keramische producten is de grenswaarde 75 ton per dag, bij de productie van ruwijzer en staal is dit 2,5 ton per uur. Ook een installatie die niet haar volledige productiecapaciteit benut, en in de praktijk onder de grenswaarde produceert, valt nog steeds onder het EU ETS. De gehele lijst met deelnamecriteria kunt u onderaan deze pagina vinden.
Installaties in deze categorie vallen onder het EU ETS als ze een bepaalde activiteit verrichten of een bepaald product maken. Het is hier dus niet relevant wat het thermisch ingangsvermogen of de productiecapaciteit van de installatie is. Dit zijn activiteiten en producten zoals de raffinage van aardolie, het maken van primair aluminium en de productie van ammoniak. De gehele lijst met specifieke activiteiten en producten kunt u onderaan deze pagina vinden.
Emissievergunning
Installaties die onder het EU ETS vallen moeten een emissievergunning van de NEa hebben. Zonder geldige emissievergunning mag de installatie niet in bedrijf zijn. Informatie over de emissievergunning en het aanvraagproces vindt u hier.
Installaties die onder het EU ETS vallen kunnen aanpassingen aan de installatie doorvoeren die tot gevolg hebben dat de installatie niet langer aan de deelnamecriteria voldoet. In dat geval moet de exploitant dit melden aan de NEa. Indien akkoord, zal de NEa de eerder verleende emissievergunning intrekken.
Wetgeving
De NEa gebruikt bij de beoordeling of een installatie onder het EU ETS valt het wettelijk kader. Dit wettelijk kader is vastgelegd in Annex I van de Europese richtlijn voor emissiehandel. Hierin staan de activiteiten die onder het EU ETS vallen. Daarnaast is er een leidraad van de Europese Commissie met meer uitleg over de toepassing van het wettelijk kader.
Verbranden van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 megawatt (MW); met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.
NB: Het ingangsvermogen geeft aan hoeveel brandstof maximaal verstookt zou kunnen worden. In de meeste gevallen is dit weergegeven op identificatieplaatjes. Er wordt geen rekening gehouden met bijvoorbeeld begrenzingen in de gastoevoer of softwarematige begrenzingen. Meer informatie over de omgang met reserve- (back-up) of parallelle eenheden vindt u hier.
Raffineren van aardoliën.
Productie van cokes.
Roosten of sinteren, met inbegrip van pelletiseren, van ertsen (met inbegrip van zwavelhoudend erts).
Productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur.
Productie of bewerking van ferrometalen (inclusief ferrolegeringen) waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. De bewerking omvat, onder meer, walserijen, herverhitters, gloeiovens, smederijen, gieterijen, coating en beitsen.
Productie van primair aluminium (ook perfluorkoolstoffen).
Productie van secundair aluminium waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.
Productie of bewerking van non-ferrometalen, met inbegrip van de productie van onder meer legeringen, raffinage en gieterijen, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (met inbegrip van brandstoffen die als reductoren worden ingezet) van meer dan 20 MW worden gebruikt.
Productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.
Productie van kalk of het calcineren van dolomiet of magnesiet in draaiovens of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.
Fabricage van glas, met inbegrip van de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
Fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag.
Fabricage van isolatiemateriaal uit minerale wol met gebruikmaking van glas, steen of slakken met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
Drogen of calcineren van gips of het produceren van gipsplaten en andere gipsproducten, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.
Productie van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen.
Productie van papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
Productie van roet waarbij organische stoffen zoals olie, teer en kraak- en destillatieresiduen worden verkoold, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.
Productie van salpeterzuur (ook distikstofoxide).
Productie van adipinezuur (ook distikstofoxide).
Productie van glyoxal en glyoxylzuur (ook distikstofoxide).
Productie van ammoniak.
Productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag.
Productie van waterstof (H2) en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 ton per dag.
Productie van natriumcarbonaat (Na2CO3) en natriumbicarbonaat (NaHCO3).
Afvangen van broeikasgassen van installaties die onder deze richtlijn vallen met het oog op ver voer en geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend.
Vervoer van broeikasgassen via pijpleidingen met het oog op geologische opslag op een op slaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/ 31/EG een vergunning is verleend.
Geologische opslag van broeikasgassen op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/ 31/EG een vergunning is verleend.