Hier vindt u informatie over de voorwaarden voor het inboeken van leveringen van biobrandstoffen met de bestemming binnenvaart. Deze pagina gaat alleen over de inboekvoorwaarden die specifiek voor de binnenvaart gelden.
Het onderscheid tussen een levering aan een zeeschip of een binnenschip is belangrijk, omdat biobrandstoffen die geleverd zijn aan zeeschepen alleen ingeboekt kunnen worden als het geavanceerde biobrandstoffen betreffen.
Bovendien geldt voor leveringen aan de zeevaart dat de energie-inhoud van de inboeking vermenigvuldigd wordt met een factor 0,8 (0,4 vanaf 2024) om de beloning in HBE’s vast te stellen. Voor binnenvaart gelden deze aspecten niet.
De vaardocumenten behorende bij het schip waaraan geleverd is, bepalen of er sprake is van een levering aan een zeeschip (zeepapieren) of een binnenschip (binnenvaartpapieren). De plaats waar het schip naar toe vaart, is verder niet van belang.
De papieren die het schip op het moment van belevering door de inboeker heeft, bepalen of er sprake is van een levering aan binnen- of zeeschip.
Vaart een schip met binnenvaartpapieren (certificaten van onderzoek) en een ENI (een Europees scheepsidentificatienummer voor binnenschepen), dan ziet de NEa het als binnenschip.
Overige schepen, die in de regel zullen varen met zeepapieren en een IMO-nummer, worden als zeeschip gezien.
Het onderscheid kan met name voor schepen die opereren in het kustgebied essentieel zijn. Voor binnen-buitenschepen, die beide documenten aan boord hebben, is dus leidend welke papieren ze op het moment van tanken gebruiken.
Leurschip: een transportmiddel van een AGP, ook wel een leurboot, lichter of bunkerboot genoemd.
Bunkerwinkelschip: een vaste AGP locatie met opslag, ook wel bunkerstation of bunkerponton genoemd.
Bunkerdienstverlening: een constructie waarbij de inboeker een leurschip van een derde inschakelt om zijn klanten te beleveren.
Wat mag ingeboekt worden
Biobrandstof die aantoonbaar geleverd is aan binnenschepen (voor aandrijving en scheepsbehoeften aan boord), komt in aanmerking om ingeboekt te worden als deze biobrandstof (meestal als component van een brandstofmengsel):
I. Geleverd is aan de Nederlandse markt (uitslag tot verbruik of schorsing);
II. Bewezen duurzaam van aard was;
III. Aantoonbare fysiek geleverd is;
Hieronder vindt u een nadere toelichting op deze drie vereisten.
I. Geleverd aan de Nederlandse markt en bestemming
Uitslag tot verbruik
Een levering van biobrandstof aan binnenschepen komt in aanmerking voor inboeken wanneer de (bio)brandstof roodgekleurd* is en is uitgeslagen tot verbruik. De inboeker moet de roodkleuring kunnen aantonen. Er zijn verschillende manieren waarop de inboeker kan aantonen dat de ingeboekte levering is uitgeslagen tot verbruik.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge blends. Lage blends bevatten minder dan 50% biobrandstof, hoge blends meer dan 50% biobrandstof.
Ook voor alle brandstoffen die aan de EN15940 eis voldoen zijn de aantoonbaarheids-eisen gelijk gesteld aan die van ‘lage blends’. Dus ook EN15940 brandstoffen met een hoog biogeen gehalte (bijv. een HVO100 die aan EN15940 voldoet) vallen onder dezelfde eisen als ‘lage blends’.
Uitslag tot verbruik
Lage blends (<50% bio) en
EN15940 brandstoffen
met roodkleuring
Hoge blends (>50% bio) of pure biobrandstof met roodkleuring
Uitslag tot verbruik
door inboeker zelf.
Uitslag tot verbruik
door inboeker zelf.
Levering onder schorsing van betaling van accijns door inboeker via ABC-afhaalconstructie.**
Levering onder schorsing van betaling van accijns door de inboeker aan een bunkerdienstverlener.
Levering onder schorsing van betalingvan accijns door de inboeker aan een bunkerdienstverlener.
De in te boeken biobrandstof moet zijn uitslagen tot verbruik. Dit kan als de inboeker de laatste schakel in de leveringsketen is en zelf de brandstof uitslaat tot verbruik wanneer hij deze brandstof levert aan de eindafnemer (het binnenschip). Uit de (accijns)administratie van de inboeker moet blijken dat dit het geval is geweest.
Een andere mogelijkheid, is dat de inboeker onder schorsing van betaling van accijns via een ABC transactie ervoor zorgt dat een binnenschip beleverd wordt. In dat geval haalt een andere AGP vergunninghouder de biobrandstof met een truck af bij de inboeker en slaat deze andere AGP vergunninghouder uit tot verbruik.
Uit de (accijns)administratie van de inboeker moet blijken dat de biobrandstof via een ABC transactie is geleverd. Deze mogelijkheid mag alleen gebruikt worden bij lage blends (≤50% bio met roodkleuring). ** ABC-afhaalconstructie
Het is ook mogelijk dat de inboeker een bunkerdienstverlener inschakelt om de levering aan zijn eindafnemer (binnenschip) te laten verzorgen. In dat geval moet de inboeker onder schorsing van betaling van accijns de brandstof (met bio-component) leveren aan de bunkerdienstverlener.
Deze bunkerdienstverlener is vervolgens diegene die de biobrandstof levert aan de klant van de inboeker en daarbij uitslaat tot verbruik. Om aan te tonen dat er sprake was van uitslag tot verbruik, moet de inboeker de (kopie van de) bunkerverklaring*** van de ingeschakelde bunkerdienstverlener verkrijgen en in zijn administratie bewaren. *** Bunkerverklaring: verklaring, bedoeld in artikel 19 Uitvoeringsbesluit accijns, met de gegevens, bedoeld in artikel 29
Eisen aantonen beleverde bestemming (binnenschip)
De ingeboekte biobrandstof moet geleverd zijn aan een binnenschip voor de aandrijving van het schip of voor scheepsbehoeften aan boord van het schip. De ingeboekte brandstof mag dus niet geleverd worden aan een AGP locatie van een ander. Dit valt namelijk onder aanvoerbewegingen en die komen niet in aanmerking voor inboeken.
De eisen voor de inboeker om aan te tonen dat de ingeboekte biobrandstof is geleverd aan een binnenschip hangen af van de eigenschappen van de brandstof en van de accijnstechnische leveringsconstructie.
Lage blends (<50% bio) en
EN15940 brandstoffen
met roodkleuring
Hoge blends (>50% bio) met roodkleuring
Uitslag tot verbruik door inboeker zelf
Geen aanvullende eisen
(eigen) bunkerverklaring
Factuur
Betaalbewijs
Levering onder schorsing van betaling van accijns door inboeker via ABC afhaalconstructie
Geen aanvullende eisen
Niet inboekbaar
Levering onder schorsing van betaling van accijns door de inboeker aan een bunkerdienstverlener
(kopie van) bunkerverklaring
Factuur
Betaalbewijs
(kopie van) bunkerverklaring
Factuur
Betaalbewijs
Bij een roodgekleurde brandstof met een laag blendpercentage (≤50% bio) of een EN15940 brandstof die door de inboeker zelf wordt uitgeslagen tot verbruik of wordt geleverd onder schorsing van betaling van accijns via de ABC-afhaalconstructie, veronderstelt de NEa dat de brandstof geleverd is aan een binnenschip. Er zijn geen aanvullende eisen voor de inboeker m.b.t. administratieve bewijzen om aan te tonen dat er geleverd is aan een binnenschip voor de voortstuwing of scheepsbehoeften aan boord van het schip.
Bij een roodgekleurde brandstof met een hoog blendpercentage (>50% bio) is de bewijslast hoger, ook wanneer de inboeker zelf uitslaat tot verbruik. De inboeker moet dan te allen tijde beschikken over (een kopie van) de bunkerverklaring om aan te tonen aan wie geleverd is. Wanneer de inboeker zelf uitslaat tot verbruik is een (eigen) bunkerverklaring en factuur en betaalbewijs nodig om aan te tonen aan wie de inboeker geleverd heeft. Wanneer de inboeker een bunkerdienstverlener inschakelt om de levering aan zijn eindafnemer (binnenschip) te laten verzorgen, moet de inboeker ook altijd beschikken over (een kopie van) de bunkerverklaring om aan te tonen aan wie geleverd is. Bij het inschakelen van een bunkerdienstverlener geldt dit voor zowel lage als hoge blends.
Bunkerverklaringen komen in vele vormen voor, bij het inboeken van biobrandstof aan de binnenvaart moet het gaan om de bunkerverklaring die de uitslag tot verbruik en de belevering van een accijnsvrijgestelde bestemming van de ingeboekte biobrandstof aantoont.
Bij het opgeven van de bestemming is een belangrijk vertrekpunt dat de inboeker er te allen tijde zelf verantwoordelijk voor is dat tegenover zijn inboekingen ook echt fysieke leveringen van biobrandstof staan, die eindigen op de bij de inboeking opgegeven bestemming. Als de bestemming uiteindelijk een andere blijkt te zijn dan opgegeven bij de inboeking, dan kan dit voor de NEa aanleiding zijn om op te treden tegen de inboeker (en niet tegen zijn (eind)afnemer).
II. Duurzaamheid
De ingeboekte biobrandstof moet bewezen duurzaam zijn. Dit moet blijken uit een door de inboeker aangemaakt bewijs van duurzaamheid (proof of sustainability).
De inboeker moet (door een de Europese Commissie erkend duurzaamheidssyteem) gecertificeerd zijn voor de locatie waarvanaf die de biobrandstof levert. De ingeboekte biobrandstof moet zijn geleverd vanaf een opslaglocatie waarover de inboeker de massabalans voert. Dit kan zijn:
een eigen accijnsgoederenplaats;
een accijnsgoederenplaats van een andere vergunninghouder AGP.
Een massabalans is een boekhouding, die een getrouwe weergave geeft van de in- en uitgaande stromen en voorraad duurzame biobrandstoffen (in een opslagtank) op een locatie van de onderneming gedurende een bepaalde periode, als onderdeel van een door de inboeker gehanteerd duurzaamheidssysteem.
Binnen bepaalde kaders mogen administratief kenmerken van biobrandstoffen worden toegekend, echter alleen aan fysieke biobrandstoffen. Fossiele brandstoffen staan niet op de massabalans;
Minstens één keer per kwartaal wordt de administratieve massabalans aangesloten op de fysieke voorraden;
Om de massabalans van biobrandstoffen over een locatie te kunnen voeren, moet de inboeker biobrandstof in eigendom hebben als het zich op die betreffende locatie bevindt.
De laatste AGP-opslaglocatie waar de biobrandstoffen zich vóór de levering aan het binnenschip bevinden, moet een gecertificeerde locatie zijn waarover de inboeker de massabalans beheert.
Als de inboeker een bunkerdienstverlener inschakelt moet de inboeker met zijn eigen administratie kunnen aantonen dat de ingeboekte biobrandstof van zijn gecertificeerde locatie in het bunker schip terecht is gekomen.
Locaties waar een massabalans gevoerd kan worden, zijn gecertificeerde opslaglocaties, zoals een tankopslag op land, maar bijvoorbeeld ook een bunkerwinkelschip (drijvende opslag maar met vaste locatie).
Uit de vereiste dat een biobrandstof alleen kan worden ingeboekt als de inboeker deze uitslaat tot verbruik of levert onder schorsing van betaling van accijns, volgt dat het moet gaan om een AGP-locatie.
Transportmiddelen zoals leurschepen/ bunkerboten/ lichters zijn géén opslaglocaties waarover een massabalans gevoerd kan worden.
Wanneer een inboeker vanaf zijn gecertificeerde (wal)locatie levert aan een bunkerwinkelschip en er vervolgens aan de eindafnemer geleverd wordt, dan is het bunkerwinkelschip de laatste opslaglocatie in de leveringsketen. Wil een levering via deze constructie in aanmerking komen voor inboeken, dan moet de inboeker de massabalans over het bunkerwinkelschip voeren. Een andere optie is dat de AGP-vergunninghouder van het bunkerwinkelschip optreedt als inboeker.
III. Aantoonbare biocomponent
De biobrandstoffen die ingeboekt worden, zijn:
(onderdeel van) een tot verbruik uitgeslagen brandstof;
aantoonbaar, ter grootte van de inboeking, in die brandstof aanwezig.
De inboeker moet door middel van monstername en analyse kunnen aantonen dat de ingeboekte hoeveelheid biobrandstof fysiek aanwezig was in de levering.
De monstername en analyse hebben betrekking op de ingeboekte brandstof die de inboeker heeft geleverd. De analyse moet gebeuren met behulp van een erkende methode die bestemd is voor het vaststellen van de aanwezigheid van een biobrandstof en op basis van een representatief monster.
Met uitzondering van methylvetzuren (FAME), bio-ethanol en ETBE, gebeurt de monstername en analyse door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.
Erkende analysemethode
De inboeker is vrij om zelf een erkende analysemethode te kiezen waarmee hij de fysieke aanwezigheid van de hoeveelheid biobrandstof aantoont. In de praktijk zien we echter dat in veel gevallen alleen C14-analyse (koolstofdatering) binnen de kaders van bijlage 1, deel B van de Regeling valt. De gangbare analyses op kwaliteit/specificaties zijn veelal niet toereikend. Indien u een andere analysemethode dan C14 wilt gebruiken, dan raden we u aan om deze eerst aan de NEa voor te leggen.
Eisen monstername en analyse
Een monstername en analyse moet gebeuren op de brandstof die de laatste locatie verlaat en ingeboekt wordt. Of op de brandstof die de laatste locatie van de inboeker binnenkomt (ontvangen van toeleverancier). In het laatste geval moet de inboeker met een betrouwbare overpomp- en opslagboekhouding van de locatie kunnen aantonen dat de door hem van zijn toeleverancier ontvangen biobrandstof dezelfde partij is als die door hem is geleverd aan de binnenvaart.
In het C14-kader vindt u meer informatie over de monstername en analyse van biobrandstoffen.
Bewijs van duurzaamheid
Een bewijs van duurzaamheid is geen geldige manier om aan te tonen dat er biobrandstof aanwezig was in een levering. Hiermee wordt alleen de duurzaamheid van een aangetoonde hoeveelheid biobrandstof aangetoond.
Voorbeelden leveringsroutes
Er zijn enkele voorbeeldsituatie uitgewerkt voor leveringen aan de binnenvaart. Per situatie is aangegeven welke partij de beoogde inboeker is en aan welke eisen de levering dan moet voldoen. De situaties gaan telkens in op vier aspecten van de levering:
uitslag tot verbruik;
bestemming van de levering;
duurzaamheid;
aantoonbare biocomponent.
In alle scenario’s gaat het om een levering van een gasolie voor mobiele machines, waarbij de blend voorzien is van roodkleuring.
Uitslag tot verbruik
De voorraadverplaatsing (onder schorsing van betaling van accijns) van het opslagdepot naar het bunkerwinkelschip is niet inboekbaar.
Bestemming
N.v.t.
Duurzaamheid
De massabalans wordt door de inboeker gevoerd over de laatste opslaglocatie. Het opslagdepot is niet de laatste opslaglocatie, dat is namelijk het bunkerwinkelschip. Het bunkerwinkelschip is een AGP met een vaste locatie (dus een niet bewegend schip).
Aantoonbare biocomponent
De inboeker (het bunkerwinkelschip) kan ervoor kiezen om gebruik te maken van bemonstering- en testgegevens van het opslagdepot, deze moet dan aangevuld zijn met een betrouwbare overpomp- en opslagboekhouding.
De inboeker moet kunnen aantonen dat de inkomende stroom na bemonstering/ analyse in dezelfde samenstelling aan het binnenvaartschip is geleverd.
Beoogde inboeker
In deze situatie is de beoogde inboeker de AGP-vergunninghouder van het bunkerwinkelschip. Het bunkerwinkelschip is een AGP met een vaste locatie (dus een niet bewegend schip).
Uitslag tot verbruik
Uitslag tot verbruik is inboekbaar. Het bunkerwinkelschip moet de leveringen van de biobrandstof aan de eindafnemer uitslaan tot verbruik.
Bestemming
Bij hoge blends (>50% bio) moet met een bunkerverklaring, een factuur en een betaalbewijs aangetoond worden dat geleverd is aan een binnenschip.
Duurzaamheid
De inboeker voert de massabalans over de laatste opslaglocatie. Het bunkerwinkelschip geldt als laatste opslaglocatie. De inboeker gecertificeerd voor het bunkerwinkelschip en voert hierover de massabalans.
Aantoonbare biocomponent
Als de inboeker geen gebruik maakt of kan maken van bemonstering- en testgegevens van het opslagdepot (AGP1), moet hij de brandstof die het bunkerwinkelschip verlaat (en geleverd wordt aan de binnenvaart) bemonsteren en analyseren.
De inboeker moet kunnen aantonen dat de inkomende stroom na bemonstering/ analyse in dezelfde samenstelling aan het binnenvaartschip is geleverd.
Uitslag tot verbruik
De voorraadverplaatsing (onder schorsing van betaling van accijns) van het opslagdepot naar het bunkerwinkelschip is niet inboekbaar.
Bestemming
N.v.t.
Duurzaamheid
De massabalans wordt door de inboeker gevoerd over de laatste opslaglocatie. Het opslagdepot is niet de laatste opslaglocatie, dat is namelijk het bunkerwinkelschip. Het bunkerwinkelschip is een AGP met een vaste locatie (dus een niet bewegend schip).
Aantoonbare biocomponent
De inboeker (het bunkerwinkelschip) kan ervoor kiezen om gebruik te maken van bemonstering- en testgegevens van het opslagdepot, deze moet dan aangevuld zijn met een betrouwbare overpomp- en opslagboekhouding.
De inboeker moet kunnen aantonen dat de inkomende stroom na bemonstering/ analyse in dezelfde samenstelling aan het binnenvaartschip is geleverd.
Beoogde inboeker
In deze situatie is de beoogde inboeker de AGP-vergunninghouder van het bunkerwinkelschip. Het bunkerwinkelschip is een AGP met een vaste locatie (dus een niet bewegend schip).
Uitslag tot verbruik
Er zijn twee mogelijk manieren om uitslag tot verbruik aan te tonen:
(1) het bunkerwinkelschip slaat zelf uit tot verbruik door veraccijnsd te leveren aan de eindafnemer, het leurschip behoort in dit geval tot dezelfde AGP als het bunkerwinkelschip;
(2) het bunkerwinkelschip schakelt een bunkerdienstverlener in en levert daarbij onder schorsing van betaling van accijns aan het leurschip.
In het tweede geval slaat het leurschip uit tot verbruik wanneer hij de brandstof levert aan de klant van de inboeker. Het leurschip maakt daarbij een bunkerverklaring op en levert een kopie ervan aan de inboeker.
Voor zowel lage als hoge blends zijn beide opties mogelijk.
Bestemming
Wanneer het bunkerwinkelschip een bunkerdienstverlener inschakelt (optie 2), dient de bestemming binnenvaart aangetoond te worden met (een kopie van) een bunkerverklaring, een factuur en een betaalbewijs.
Indien het gaat om een levering van een hoge blend (>50% bio) dient de bestemming binnenvaart ten alle tijden (dus bij zowel optie 1 als optie 2) aangetoond te worden met (een kopie van) een bunkerverklaring, factuur en betaalbewijs
Duurzaamheid
De inboeker voert de massabalans over de laatste opslaglocatie. Het bunkerwinkelschip geldt als laatste opslaglocatie. De inboeker is gecertificeerd voor het bunkerwinkelschip en voert hierover de massabalans.
Aantoonbare biocomponent
Als de inboeker geen gebruik maakt of kan maken van bemonstering- en testgegevens van het opslagdepot (AGP1), moet hij de brandstof die het bunkerwinkelschip verlaat (en geleverd wordt aan de binnenvaart) bemonsteren en analyseren.
De inboeker moet kunnen aantonen dat de inkomende stroom na bemonstering/ analyse in dezelfde samenstelling aan het binnenvaartschip is geleverd.
Beoogde inboeker
In deze situatie is de beoogde inboeker de AGP-vergunninghouder van het opslagdepot (AGP1).
Uitslag tot verbruik
Er zijn drie manieren om uitslag tot verbruik aan te tonen:
Opslagdepot slaat zelf uit tot verbruik door veraccijnsd te leveren aan het leurschip, het leurschip en de tankwagen behoren in dit geval tot dezelfde AGP als het opslagdepot;
Een andere AGP haalt het brandstofmengsel onder schorsing van betaling van accijns met een tankwagen af bij AGP1 via de ABC afhaalconstructie. Deze leveringsconstructie is alleen inboekbaar voor lage (<50%) blends en brandstoffen die aan de EN15940 specificaties voldoen.
De AGP-vergunninghouder van de opslaglocatie (AGP1) schakelt het leurschip van een ander AGP in als bunkerdienstverlener. In dit geval brengt het opslagdepot de brandstof met z’n eigen tankwagen naar het leurschip. In dat geval kan AGP1 inboeken indien deze beschikt over (een kopie van) de bunkerverklaring. Het inschakelen van een bunkerdienstverlener is zowel voor lage als hoge blends mogelijk.
Bestemming
Wanneer het opslagdepot zelf uitslaat tot verbruik of levert onder schorsing van betaling van accijns via de ABC afhaalconstructie, worden er geen verdere eisen gesteld aan het aantonen van de eindbestemming.
Wanneer een bunkerdienstverlener inschakelt wordt (optie 3) dient de bestemming aangetoond te worden met (een kopie van) een bunkerverklaring, factuur en betaalbewijs; zowel bij levering van hoge als lage blends.
Duurzaamheid
De inboeker voert de massabalans over de laatste opslaglocatie. Het opslagdepot geldt als laatste opslaglocatie. De inboeker gecertificeerd voor het opslagdepot en voert hierover de massabalans.
Aantoonbare biocomponent
In deze situatie is het opslagdepot de locatie van de inboeker en kan over zowel de inkomende stroom als de uitgaande stroom getest worden. In dit geval is dat dus de brandstof die in een tank op het depot gelost wordt of de brandstof die het depot verlaat.
De inboeker moet kunnen aantonen dat de inkomende stroom na bemonstering/ analyse in dezelfde samenstelling aan het binnenvaartschip is geleverd.
Beoogde inboeker
In deze situatie is de beoogde inboeker de AGP-vergunninghouder van het opslagdepot (AGP1).
Uitslag tot verbruik
Het opslaglocatie levert met zijn eigen leurschip aan het leurschip van een andere AGP die hij inschakelt als bunkerdienstverlener. In dit geval kan de opslaglocatie inboeken indien deze beschikt over (een kopie van) de bunkerverklaring. Het inschakelen van een bunkerdienstverlener is zowel voor lage als hoge blends mogelijk.
Bestemming
Bij levering onder schorsing van betaling van accijns, worden er geen verdere eisen gesteld aan het aantonen van de eindbestemming.
Duurzaamheid
De inboeker voert de massabalans over de laatste opslaglocatie. Het opslagdepot geldt als laatste opslaglocatie. De inboeker gecertificeerd voor het opslagdepot en voert hierover de massabalans.
Aantoonbare biocomponent
In deze situatie is het opslagdepot de locatie van de inboeker en kan over zowel de inkomende stroom als de uitgaande stroom getest worden. In dit geval is dat dus de brandstof die in een tank op het depot gelost wordt of de brandstof die het depot verlaat.
Deze uitgewerkte voorbeelden zijn gericht op veel voorkomende leveringsroutes, maar zijn niet een volledig overzicht van alle mogelijke leveringsroutes. Indien uw leveringsroute afwijkt van één van deze scenario’s, kunt u deze voorleggen aan de NEa via info@emissieautoriteit.nl.