Veelgestelde vragen en antwoorden
Vragen en antwoorden
-
Energie-efficiëntie en productieniveaus
-
Als de waarden in het NIMs datarapport niet juist zijn, en u heeft inmiddels een andere NIMs-waarde berekend op basis van een consistente toegepaste methode, dan kunt u in het activiteitsverslag een andere waarde opgeven dan in uw NIMs datarapport. Deze nieuwe gegevens moeten dan wel nogmaals bekeken worden door de verificateur, aangezien er wordt afgeweken van de geverifieerde waarden uit het NIMs datarapport.
Mocht u daarnaast in het activiteitsverslag aanspraak willen maken op de energie-efficiëntie regel, dan moet ook de methodiek voor het berekenen van de energie-efficiëntie bij de NEa worden ingediend. Indienen kan door deze methodiek op te nemen in het monitoringsmethodologieplan (MMP), door middel van het melden van een wijziging MMP in het NEa-loket. Deze wijziging MMP moet ingediend zijn voordat het activiteitsverslag wordt ingediend.
-
Ja het format rekent op tabblad G punt b.2) t/m b.5) het specifiek energieverbruik en de daarbij behorende verbetering van efficiëntie uit. Voor deze berekening wordt de energie consumptie alleen in beschouwing genomen als er sprake is van ”Productie van goederen” die plaats vindt “binnen de installatie”. Dat wil zeggen dat de berekening in tabel b.2) zal zijn op basis van de regels uit tabel b.1) waarvan in tabel b sprake is van de criteria “Productie van goederen” en “binnen de installatie”.
Dit betekent bijvoorbeeld dat de geëxporteerde warmte of de warmte gebruikt voor verwarming in een warmtebenchmark subinstallatie niet zullen worden meegenomen in de berekening voor het specifiek energieverbruik. Vervolgens wordt voor 2021 in het format het specifiek energieverbruik van de referentieperiode (2014-2018) vergeleken met het gemiddelde van 2019-2020. Hieruit volgt dan de mogelijke verbetering van energie-efficiëntie.
Let wel op dat een verbetering van de energie-efficiëntie berekend door het format niet automatisch leidt tot toepassing van de regel. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een warmtebenchmark subinstallatie waarvan het grootste deel van de warmte wordt geëxporteerd en dus niet mee wordt genomen in de berekening van efficiëntie. De mogelijke verbetering van efficiëntie zou in zo’n geval bijvoorbeeld niet de daling in activiteitsniveau verklaren.
-
-
Meldingen stopzetting en ontbrekende gegevens
-
Nee, dit is geen stopzetting van de subinstallatie. Er is sprake van een stopzetting van de subinstallatie als de gehele subinstallatie is gestopt in het voorgaande jaar. Dat betekent dat de gehele subinstallatie niet meer in bedrijf is en het technisch niet mogelijk is om de subinstallatie weer in gebruik te nemen. Voor uitgebreide toelichting over een stopzetting zie Melden stopzetten (sub)installatie.
-
Nee, de bestaande melding “tijdelijke afwijking” in het NEa-loket is alleen van toepassing op het monitoren van emissies, oftewel een tijdelijke afwijking van het monitoringsplan. De procedure voor ontbrekende gegevens in het activiteitsverslag staat beschreven in artikel 12 van de FAR, en hoofdstuk 5.6 van Guidance 5. Hieronder staat kort samengevat wat de stappen zijn.
Als er door technische redenen gegevens ontbreken die van belang zijn voor het activiteitsverslag, moet gekozen worden voor een alternatieve gegevensbron die in het MMP staat vermeld. Als in het MMP geen alternatieve gegevensbron staat vermeld moet gekozen worden voor een alternatieve methode die de hoogst haalbare nauwkeurigheid oplevert of een conservatieve schattingsmethode. De gebruikte methode voor de ontbrekende gegevens moet worden opgegeven in het activiteitsverslag op tabblad J_Comments.
Mocht de toegepaste alternatieve methode niet staan beschreven in het MMP, dan moet deze methode alsnog worden opgenomen in het MMP, en dus een wijziging worden ingediend bij de NEa. Daarnaast moet beoordeeld worden of de huidige controleactiviteiten moeten worden bijgewerkt, en indien nodig ook gewijzigd in het MMP.
-
-
Format activiteitsverslag en NIMs datarapport
-
In het NEa-loket staat onder de tab “Mijn data” het NIMs datarapport beschikbaar gesteld. In deze tabel staat in de meest rechter kolom een icoon. Het NIMs datarapport kan geopend worden door op het icoont te klikken.
-
In de deze tabel moeten alleen de installaties worden opgegeven die onder het EU ETS vallen, zie artikel 3 lid 2 van de ALC verordening. De identificatie van de installaties is op basis van de identificatiecode van de installatie in het register (EUTL). Deze “Installation Id’s” kunnen opgezocht worden op de pagina van het EUTL. De zoekfunctie werkt alleen als er land wordt geselecteerd bij “National Administrator”. Vervolgens kunt u gerichter zoeken door bij de overige opties extra kenmerken op te geven, zoals bijvoorbeeld de naam of het vergunningnummer van de installatie. Deze kenmerken moeten wel altijd tussen * tekens staan, dus bijvoorbeeld *Naam installatie*. Vervolgens worden de resultaten onder de toegepaste zoek criteria getoond, de vierde kolom “Installation/Aircraft ID” toont de identificatie die moet worden opgegeven in het activiteitverslag.
Mocht u meer dan 10 installaties hebben die opgegeven moeten worden, dan kunt u meerder ID’s samenvoegen op 1 regel door gebruik te maken van een puntkomma gescheiden lijst (“;”). Artikel 22 van de Richtlijn bevat verdere elementen die de relatie tussen een moederonderneming en een dochteronderneming kenmerken.
-
In dat geval heeft u twee mogelijkheden:
- In tabblad “I_MSSpecific” is ruimte voor een derde en een vierde WKK tool. Dit was in het NIMs datarapport nog niet het geval.
- Meerdere WKK’s zijn identiek, d.w.z. de referentierendementen in punt g van de WKKtool zijn gelijk. Als de referentierendementen gelijk zijn, kunt u de gegevens van deze WKK’s gesommeerd invullen in één tool.
-
Voor het invullen van de gegevens moet altijd het meest recente MMP worden gebruikt, uw MMP is het handboek voor het invullen van de gegevens in het activiteitsverslag en daarmee dus leidend.
-
Als verplichte cellen voor uw installatie niet van toepassing zijn, moet hier in principe de waarde “0” worden ingevuld. Er kunnen echter gevallen zijn, waar het toch niet gepast is om “0” in te vullen, en het zelfs misleidend kan zijn. Denk bijvoorbeeld aan de brandstof-emissiefactor voor meetbare warmte, als uw installatie geen meetbare warmte heeft. In dit geval mag de cel leeg gelaten worden, omdat een “0” zou impliceren dat een brandstof-emissiefactor van 0 zou gelden, terwijl deze eigenlijk niet van toepassing is. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld als u maar gebruik maakt van 1 WKK tool.
-
In deze tabel moet de gewogen gemiddelde emissiefactor worden opgegeven voor alle brandstoffen samen (punt i. regel 57), voor de brandstoffen die zijn gebruikt voor de productie meetbare warmte (punt ii. Regel 58) en voor de brandstoffen die zijn gebruikt voor de productie van elektriciteit (punt iii. Regel 59). Bij inzet van meer dan één soort brandstof bepaalt u de gewogen gemiddelde emissiefactor van alle relevante brandstofinput.
-
In geval van een nieuwe subinstallatie, zullen voor deze subinstallatie de regels voor nieuwkomers gelden, omdat er nog geen referentieperiode aanwezig is (2014-2018). Voor een uitleg over deze regels zie guidance 7 en alinea “Berekenen historisch activiteitsniveau” op de webpagina Aanvragen emissierechten nieuwkomers.
-